Bij verbale analogieën moet je het juiste woord toevoegen op de plaats van het vraagteken. Dit doe je op basis van de relatie tussen het woordpaar dat wel bekend is.
Maak in je hoofd eerst een zin met het bekende woordpaar: welk verband heeft het ene woord met het andere? Vervolgens maak je eenzelfde zin met het andere woordpaar. Zo ontdek je snel welk woord nog ontbreekt.
Je zult zien dat de woorden telkens tot een bepaalde categorie behoren. Zo bepaal je ook het verticale verband. De test bestaat ook in de dubbele variant, waarbij er twee woorden ingevuld moeten worden.
Dit is moeilijker, maar op dezelfde manier op te lossen.
Wanneer je cijferreeksen moet oplossen, is het de bedoeling dat je het verband begrijpt tussen de cijfers die al bekend zijn. Verbanden tussen de cijfers kunnen zijn: delen, vermenigvuldigen, optellen en
aftrekken. Zodra je deze regel hebt ontdekt, kun je ook het vervolg van de reeks voorspellen. Zo vind je de oplossing van de puzzel.
Bij tests die je ruimtelijk inzicht meten, is het vaak de bedoeling dat je een driedimensionale voorstelling maakt van een bepaald figuur. Je moet bepalen welk van de antwoorden hetzelfde is als het voorbeeld.
Daarvoor moet je het figuur draaien of in elkaar vouwen (zoals bij de kubus in het onderstaand figuur). Oplossen gaat alleen door zorgvuldig te werk te gaan en je goed te concentreren.
Bij tests met figuurklassen is het de bedoeling om overeenkomstige kenmerk(en) van alle voorbeeldfiguren te vinden. Deze overeenkomst moet vervolgens te vinden zijn in één of twee van de antwoordfiguren.
Logisch redeneren en het systematisch afgaan van verschillende toepasbare regels helpen je bij het vinden van de oplossing.